Geplaatst op 6 mei 2021
De Wet IB 2001 bepaalt dat fiscale partners hun gemeenschappelijke inkomensbestanddelen onderling in hun jaarlijkse aangiften kunnen verdelen in iedere gewenste verhouding, zolang zij samen maar het totaal van de inkomsten aangeven. Als uitgangspunt geldt dat een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel bij ieder van de partners voor de helft in aanmerking wordt genomen. Tot de gezamenlijke inkomensbestanddelen behoren de inkomsten uit de eigen woning. De in de aangifte gekozen verdeling kan door de partners gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslagen onherroepelijk vaststaan.
In hun aangiften inkomstenbelasting kozen een belastingplichtige en zijn toenmalige fiscale partner geen onderlinge verhouding voor de verdeling van de belastbare inkomsten uit de eigen woning. De belastingplichtige verwerkte de helft van het eigenwoningforfait in zijn aangifte en bracht 100% van de betaalde hypotheekrente in mindering. Zijn partner verwerkte 45% van het saldo van de inkomsten uit de eigen woning in de aangifte. Meer dan 100% kan niet in aanmerking worden genomen. Vanwege het ontbreken van een verdeling gold het wettelijk uitgangspunt van verdeling bij helfte. Wie van beiden de hypotheekrente heeft betaald is niet van belang voor het bepalen van de hoogte van de aftrek. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de aangiften terecht heeft gecorrigeerd.
In hoger beroep heeft Hof Den Haag het oordeel van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard.
Deel dit bericht
Bel voor meer informatie
0412 – 45 90 00
of wij bellen u
Gerelateerde berichten
Belastingdienst wacht nieuwe arresten Hoge Raad over box 3 af
In het zogenaamde Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van belastingheffing in box 3 niet correct is. In reactie daarop is het kabinet gekomen met de wet rechtsherstel box 3. Diverse rechterlijke instanties hebben inmiddels