Geplaatst op 27 juni 2024
De rechtbank Gelderland heeft onlangs geoordeeld over de vraag of de terugbetaling van een onterecht ontvangen vergoeding van een ex-werkgever als negatief loon kan worden aangemerkt voor de inkomstenbelasting. Het geschil betrof de aanslag inkomstenbelasting 2015, waarbij de inspecteur de aftrek van de terugbetaling als negatief loon weigerde.
De werknemer heeft in 2007 bij het einde van zijn dienstbetrekking een vergoeding van € 750.000 ontvangen van zijn werkgever, onder toepassing van de stamrechtvrijstelling in de loonbelasting. In 2015 werd hij veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De ex-werknemer voerde deze terugbetaling op als negatief loon in zijn aangifte IB/PVV 2015, omdat hij meende dat deze terugbetaling de eerder ontvangen positieve inkomsten ongedaan maakte.
De inspecteur weigerde de terugbetaling als negatief loon te accepteren, omdat de oorspronkelijke vergoeding onder de stamrechtvrijstelling viel en daardoor niet belast was met loon- of inkomstenbelasting. Daarnaast betwistte de inspecteur dat de terugbetaling van de wettelijke rente en proceskosten als negatief loon kon worden aangemerkt.
De rechtbank stelde vast, dat de oorspronkelijke vergoeding van € 750.000 niet belast was met loon- of inkomstenbelasting vanwege de stamrechtvrijstelling. Volgens de rechtbank kunnen negatieve inkomsten alleen worden afgetrokken als de oorspronkelijke positieve inkomsten belast waren. Omdat dit hier niet het geval was, kon de terugbetaling niet als negatief loon worden aangemerkt. De rechtbank volgt hiermee de vaste lijn in de jurisprudentie dat negatieve inkomsten alleen aftrekbaar zijn als de positieve inkomsten eerder belast zijn.
Deel dit bericht
Bel voor meer informatie
0412 – 45 90 00
of wij bellen u
Gerelateerde berichten
Box 3: ongerealiseerde vermogenswinsten tellen mee bij werkelijk rendement
Moeten ongerealiseerde vermogenswinsten of -verliezen worden meegenomen bij de bepaling van het werkelijke rendement in box 3? Deze rechtsvraag stond centraal in een arrest van de Hoge Raad van 29 november 2024. In deze zaak stelde een