Geplaatst op 13 oktober 2022

De eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting is van toepassing op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een belastingplichtige op grond van eigendom als hoofdverblijf ter beschikking staat en waarvan de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner voor 50% of meer aangaat.

De Belastingdienst weigerde de toepassing van de eigenwoningregeling aan een belastingplichtige die samen met zijn echtgenote, zijn zwager en schoonzus eigenaar was van een woning. De belastingplichtige en zijn echtgenote waren gezamenlijk voor 35% eigenaar; de zwager en schoonzus waren eigenaar van de resterende 65% van de woning. De woning bestond uit twee bouwkundig gesplitste delen. De woning was niet kadastraal gesplitst. De omvang van het door de belastingplichtige en zijn echtgenote bewoonde deel kwam overeen met het aandeel in de eigendom van de woning. De reden om de toepassing van de eigenwoningregeling te weigeren was gelegen in de grond dat de waardeverandering van de gehele woning de belastingplichtige en zijn echtgenote slechts voor 35% aanging. De Belastingdienst rekende het aandeel in de woning toe aan box 3.

Hof Den Haag is van oordeel dat het aandeel in de woning voor de belastingplichtige en zijn echtgenote wel als eigen woning kwalificeert. Het aandeel in de woning stond de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking, zij genoten de voordelen met betrekking tot dat deel van de woning en de kosten en lasten daarvan drukten op hen. De waardeontwikkeling van het gedeelte van de woning ging de belastingplichtige en zijn echtgenote volledig aan. Het hof vond niet van belang dat de woning niet kadastraal is gesplitst of dat geen aanvullende afspraken zijn gemaakt ter verdeling van de economische eigendom van ieder deel van de woning aan de bewoners daarvan.

De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. Omdat de omvang van het door de betrokkenen bewoonde gedeelte niet afwijkt van hun aandeel in de onverdeelde eigendom, komt hun aandeel in de waardeontwikkeling van de gehele onroerende zaak overeen met een volledig belang in de waardeontwikkeling van het door hen bewoonde gedeelte. Er moet van worden uitgegaan dat aan de gedeelten van de onroerende zaak geen afzonderlijke waardeontwikkelingen kunnen worden toegerekend. Het bestaan van afspraken, waaruit zou kunnen volgen dat de waardeontwikkeling van het door de betrokkenen bewoonde gedeelte van de woning hen voor minder dan 50% aanging, heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221282, 21/04401 | 22-09-2022

Deel dit bericht

Bel voor meer informatie

0412 – 45 90 00

of wij bellen u

Gerelateerde berichten

  • Kamerbrief over toekomstig stelsel box 3

    De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de ontwikkelingen rond de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting. In de brief gaat de staatssecretaris in op de aankomende arresten van de Hoge Raad over

  • Verdeling van aftrekposten door fiscale partners kan later aangepast worden

    Een echtpaar woonde met hun twee kinderen in een eigen woning. De eigen woning is gefinancierd met een hypothecaire lening. In hun aangiften inkomstenbelasting over 2018 hebben de echtgenoten de negatieve inkomsten uit de eigen woning zodanig

  • Gevolgen verliesverrekening voor aanslag waarmee verlies is verrekend

    Een ondernemer leed in 2018 verlies. De inspecteur heeft het vastgestelde verlies bij beschikking verrekend met de aanslag inkomstenbelasting over 2015. In reactie op de beschikking verliesverrekening vragen de ondernemer en zijn fiscale partner de